Tot voor kort was het uitgangspunt dat een onderaannemer voor door hem aan te rekenen gebreken in het werk nimmer aansprakelijk is jegens een opdrachtgever. Dit vanwege het ontbreken van een contractuele relatie tussen de opdrachtgever en de onderaannemer. De gedachte was dat een opdrachtgever uitsluitend de hoofdaannemer – zijn contractuele relatie – aan kon spreken voor tekortkomingen, die op zijn beurt weer de onderaannemer – zijn contractuele relatie – kon aanspreken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 januari 2012 voor een doorbraak gezorgd door te oordelen dat een onderaannemer, wanneer het werk gebreken vertoont, onder omstandigheden wel onrechtmatig kan handelen jegens de opdrachtgever van diens hoofdaannemer.
De feiten in die zaak zijn als volgt. De opdrachtgever (eiser) heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met de hoofdaannemer voor het realiseren van een kapverdieping inclusief dak op de bestaande woning. De hoofdaannemer heeft nadien een overeenkomst van onderaanneming gesloten met een dakdekkersbedrijf (verweerder). De dakdekker heeft op enig moment zijn werkzaamheden neergelegd, omdat betaling door de hoofdaannemer uitbleef. Naar aanleiding daarvan heeft overleg plaatsgevonden tussen de opdrachtgever en de onderaannemer. Na rechtstreekse betaling door de opdrachtgever aan de onderaannemer, is het werk hervat. Vervolgens is een geschil ontstaan over de kwaliteit van het uitgevoerde werk. De opdrachtgever vordert op grond van onrechtmatige daad schadevergoeding – rechtstreeks – van de onderaannemer in verband met de door hem gestelde gebreken.
De Hoge Raad stelt in zijn arrest voorop dat het een onderaannemer niet onder alle omstandigheden vrijstaat de belangen van de opdrachtgever te verwaarlozen. Indien de belangen van de opdrachtgever zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst (tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer), kan de wanprestatie van de onderaannemer jegens de hoofdaannemer een onrechtmatige daad jegens de opdrachtgever opleveren. Door onvoldoende rekening te houden met de belangen van de opdrachtgever, handelt de onderaannemer in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
De rechter dient bij zijn beoordeling de volgende omstandigheden te betrekken:
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat een toerekenbare tekortkoming van de onderaannemer jegens de hoofdaannemer op zichzelf nog geen onrechtmatige daad oplevert jegens de opdrachtgever. Indien echter sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals hierboven weergegeven, kan wel sprake zijn van een succesvolle vordering op grond van onrechtmatige daad van de onderaannemer jegens de opdrachtgever. Welke betekenis heeft het bovenstaande arrest nu voor de praktijk? Wanneer een opdrachtgever, zoals een VvE, zich bijvoorbeeld geconfronteerd ziet met het faillissement van de hoofdaannemer, zet dit arrest de deur op een kier voor een succesvolle vordering jegens de onderaannemer. Met name in die situaties waarin geen waarborgregeling in geval van faillissement is overeengekomen, kan een vordering gebaseerd op onrechtmatige daad jegens de onderaannemer uitkomst bieden.
De volledige uitspraak is hier terug te vinden onder LJN: BT7496.
Heeft u vragen naar aanleiding van het bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met mr. Marianne Schippers-van de Weerdhof.