Anne Vermeulen-Jonkers, 1 september 2015

De Coöperatieve Vereniging is een erkend knelpunt in de Warmtewet

Dat de huidige Warmtewet niet combineert met het appartementsrecht is veel besproken en breed erkend. Dat veel VvE’s[1] worden uitgesloten van verplichtingen uit de Warmtewet is dan ook een terechte ontwikkeling. Vrijwel onbesproken is de combinatie tussen coöperatieve verenigingen en de huidige Warmtewet. Op zich is dit logisch te verklaren. Het is immers aannemelijk dat laatstbedoelde combinatie gewoonweg minder vaak voorkomt. Dat neemt niet weg, dat ook de positie van coöperatieve verenigingen aandacht verdient, want voor een coöperatieve vereniging kunnen de feitelijke en financiële gevolgen van de Warmtewet even groot zijn als voor een VvE.

Bestudering van de Warmtewet in relatie tot coöperatieve verenigingen leert, dat de redenen van het Ministerie van Economische Zaken om VvE’s grotendeels uit te sluiten van de verplichtingen uit de Warmtewet ook van toepassing zijn op coöperatieve verenigingen. Coöperatieve verenigingen dienen daarom naar mijn overtuiging net als VvE’s uitgesloten te worden van de verplichtingen uit de Warmtewet. Dit standpunt hebben wij beargumenteerd betoogd bij het Ministerie van Economische Zaken. Naar aanleiding daarvan is de positie van de coöperatieve vereniging erkend als knelpunt, dat meegenomen wordt in het lopende wijzigingstraject van de Warmtewet. Een positieve ontwikkeling die wij met belangstelling volgen.

Voor de geïnteresseerden volgt nu de juridische achtergrond en de onderbouwing van het standpunt dat coöperatieve verenigingen, net als VvE’s, uitgesloten zouden moeten worden van de verplichtingen uit de Warmtewet. Eerst ga ik kort in op de specifieke kenmerken van een coöperatieve vereniging. Deze kenmerken werk ik uit in een fictieve coöperatieve vereniging, waarvoor overigens wel een bestaande coöperatieve vereniging model heeft gestaan. Vervolgens zal ik verplichtingen uit de huidige Warmtewet toepassen op de fictieve vereniging waaruit vervolgens kan worden afgeleid dat:

  • de rechtsverhouding van coöperatieve verenigingen en haar leden in het kader van de Warmtewet veel gelijkenis toont met de rechtsverhouding tussen VvE’s en haar leden;
  • coöperatieve verenigingen en haar leden hoofdzakelijk dezelfde negatieve gevolgen ondervinden van de Warmtewet als VvE’s en haar leden (de knelpunten zijn gelijk);
  • de verplichtingen uit hoofde van de Europese EED-Richtlijn voldoende zijn om energie- en kostenbewust gedrag te stimuleren;
  • het gerechtvaardigd en gewenst is coöperatieve verenigingen net als VvE’s uit te sluiten van de verplichtingen uit de Warmtewet.

De juridische kenmerken van een coöperatieve vereniging

De coöperatieve vereniging wordt bij notariële akte opgericht.[2] Kenmerkend voor de coöperatie is, dat haar activiteiten gericht zijn op de belangen van de particuliere-, of de bedrijfshuishouding van haar leden.[3] De coöperatie voorziet in, nauwkeurig in de statuten bepaalde, stoffelijke behoeften van haar leden, waaronder behoeften op het economische vlak.[4] Coöperatieve verenigingen komen in veel verschillende branches voor. In het kader van de Warmtewet zijn alleen relevant, de coöperatieve verenigingen die een gebouwencomplex met collectieve stookinstallatie (bezitten en) exploiteren ten behoeve van leden. De coöperatieve vereniging moet haar bezittingen onderhouden ten dienste van haar leden.[5]

Deze kenmerken zijn in essentie gelijk aan de kenmerken van een VvE. Deze VvE’s worden bij notariële splitsingsakte opgericht. De kerntaak van de VvE is het beheer van de gemeenschap en het behartigen van de belangen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementsrechteigenaars, oftewel de leden van de VvE.[6] 

De kenmerken uitgewerkt: de feitelijke situatie van de fictieve coöperatieve vereniging

Coöperatieve Vereniging Winkelcentrum AlleWaar omvat 60 winkelruimtes, variërend van grote supermarkten en warenhuizen tot kleine speciaalzaken en dienstverleners. De winkels zijn gevestigd in grondgebonden panden. De perceeleigenaren in het winkelcentrum zijn particuliere eigenaren en beleggers. Een deel van de perceeleigenaren runt op het eigen perceel (in het eigen pand) een winkelbedrijf. Alle winkels in het winkelcentrum worden verwarmd met een gasgestookte CV-installatie dat in een afzonderlijk ketelhuis is geplaatst. Het ketelhuis is eigendom van de coöperatieve vereniging. De gemeenschappelijke gedeelten zoals passages worden niet verwarmd. In elke winkel zit een digitaal op afstand uit te lezen gigajoulemeter. De coöperatieve vereniging (hierna: “de Vereniging”) heeft een overeenkomst met de gasleverancier en betaalt de factuur daarvan. De basis voor de kostenverdeling zijn de totale gaskosten. De kosten worden verdeeld op basis van het gemeten verbruik in elke winkel. De beheerder stelt de jaarafrekening op voor iedere winkeleigenaar. De aansluitingen variëren in omvang, maar geen daarvan is groter dan 100 kilowatt. In totaliteit wordt meer dan 10.000 gigajoules warmte per jaar geproduceerd door de Vereniging.

Vooromschreven feitelijke situatie stemt overeen met de gebruikelijke feitelijke situatie bij veel VvE’s met een gemeenschappelijke stookinstallatie.[7] 

De kenmerken uitgewerkt: de rechtsverhoudingen binnen de Vereniging

Het winkelcentrum omvat een aantal grondpercelen met diverse eigenaars. Een deel van de eigenaars runt een winkel in het eigen winkelpand. Een deel van de winkelruimtes wordt door de eigenaren verhuurd. De leden van de Vereniging zijn de eigenaren[8] van de grondpercelen met de winkelpanden. De Vereniging behartigt de gemeenschappelijke belangen van haar leden. Daaronder wordt onder meer verstaan het technisch en administratief beheer van de gebouwen en de gemeenschappelijke voorzieningen. De verwarmingsinstallatie behoort daartoe. De Vereniging is eigenaar van onder meer de passages en de collectieve stookinstallatie. De stookkosten worden gedragen door de leden van de Vereniging. De algemene ledenvergadering (ALV) van de Vereniging bepaalt de hoogte van de voorschotbijdragen waarin een bedrag voor de warmtekosten is berekend. In de statuten is het volgende bepaald over de verdeling van de warmtekosten:

“De kosten van levering aan de leden van nutsvoorzieningen als water, gas, elektra en/of warmte worden in rekening gebracht conform een bij huishoudelijk reglement vast te stellen berekeningswijze. (…) Het bestuur is bevoegd een voorlopige bijdrage bij wijze van voorschot op bovengenoemde bijdragen aan de leden op te leggen. De in dit artikel bedoelde bijdragen kunnen uitsluitend strekken tot het dekken van kosten, verbonden aan het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de leden, zulks overeenkomstig artikel 3 van de statuten.”

De Vereniging heeft derhalve per definitie geen commercieel oogmerk. In het huishoudelijk reglement van de Vereniging is over de collectieve verwarming bepaald:

“Iedere aangeslotene op het centrale verwarmingssysteem is verplicht zijn warmtebronnen aangesloten te houden op dit systeem. De in de winkel aan te leggen installatie, evenals eventuele bemetering behoeft de schriftelijke toestemming van de Vereniging resp. een door haar aan te wijzen installatiedeskundige.” (…)

De huidige feitelijke situatie en de feitelijke werkwijze stemt overeen met de statutaire regeling. In de kern beschouwd, betaalt iedere winkeleigenaar de kostprijs van de in zijn eigen winkel verbruikte warmte. De gebruikte systematiek van meten en verdelen is eenvoudig, transparant en efficiënt.

Zoals eerder in dit artikel aangegeven, delen de coöperatieve vereniging en de VvE veel juridische kenmerken bezien van uit de relatie met de Warmtewet. De rechtsverhouding tussen de coöperatieve vereniging/de VvE en haar respectievelijke leden lijken sterk op elkaar. Het gebouw en de stookinstallatie wordt beheerd door de coöperatieve vereniging/de VvE, de leden bepalen het beleid daarvan in de ALV/de vergadering van eigenaars en de leden dragen de volledige exploitatiekosten conform een verdeling zoals vastgelegd in de statuten. 

Toepassing van de huidige Warmtewet op de Vereniging: de gevolgen

De verwarmingsinstallatie van de Vereniging is een Warmtenet zoals bedoeld in artikel 1 sub c van de Warmtewet. De Vereniging is een Warmteproducent zoals bedoeld in artikel 1 sub i van de Warmtewet. Daarnaast is de Vereniging een Warmteleverancier zoals bedoeld in artikel 1 sub c van de Warmtewet. De eigenaren die zelf een winkel runnen en de huurders die een winkel runnen zijn Verbruikers zoals bedoeld in artikel 1 sub g Warmtewet. Samengevat, op basis van de huidige definities, is de Warmtewet in beginsel van toepassing op de Vereniging. De Vereniging beschikt al over gigajoulemeters in elke winkelruimte op basis waarvan het werkelijke warmteverbruik wordt afgerekend. Op dit materiële punt voldoet de Vereniging aan de Warmtewet. Administratief zal de Vereniging haar takenpakket en haar dienstverlening significant moeten uitbreiden, te weten:

  1. het warmtenet aanmelden bij de ACM;
  2. een leveringsovereenkomst sluiten met iedere (nieuwe) verbruiker;
  3. zich aansluiten bij een onafhankelijke geschillencommissie;
  4. de verbruikers minstens één keer per jaar een gespecificeerde nota (die aan de regels voldoet) van de geleverde diensten verstrekken;
  5. van de warmtelevering een (afzonderlijke) boekhouding voeren;
  6. ten hoogste in rekening te brengen de maximumprijs per gigajoule, de redelijke kosten voor het ter beschikking stellen van de warmtewisselaar en het tarief voor de meting van het warmteverbruik;
  7. de geleverde warmte af te rekenen op basis van gemeten verbruik in gigajoule;
  8. een storingsregistratie betreffende de levering van warmte bijhouden en deze jaarlijks publiceren;
  9. bij storingen die meer dan 4 uur duren een compensatie uitkeren;
  10. de minister informeren als de leverancier de levering van warmte wil beëindigen vanwege de overstap op individuele cv-ketels.

Daar komt nog bij dat de Vereniging op grond van artikel 9 van de Warmtewet formeel onder de vergunningsplicht valt. Dat betekent dat de Vereniging alleen warmte mag leveren na het verkrijgen van een vergunning van de minister. Op vergunninghouders rusten meer en zwaardere verplichtingen dan op gewone leveranciers. Voor de warmtelevering moet daadwerkelijk een afzonderlijke boekhouding worden gevoerd. Ook moet een jaarrekening en een jaarverslag worden gepubliceerd over de warmtelevering en wel voorzien van een accountantsverklaring.

Veel VvE’s vallen op basis van de wettekst formeel ook onder de vergunningsregeling. ACM heeft echter eind 2013 gecommuniceerd dat voor deze groep een uitzondering wordt gemaakt. Hoewel ‘juridisch onjuist’, worden VvE’s aangemerkt als eigenaar van het gebouw zodat de vergunningsplicht met de verzwaarde eisen niet op hen van toepassing is. Het is onduidelijk of deze uitzondering ook wordt (of zal worden toegepast) op coöperatieve verenigingen die geen eigenaar zijn van het gebouw dat zij ten behoeve van haar leden exploiteren. Gezien de gelijkenis tussen coöperatieve verenigingen en VvE’s is gelijkschakeling gewenst en gerechtvaardigd. 

Pijnpunten en conflicterende regels bij toepassing van de Warmtewet

Eerder in dit artikel is feitelijk weergegeven aan welke verplichtingen de Vereniging op grond van de Warmtewet formeel zou moeten voldoen. Ten opzichte van de huidige praktijk bij de Vereniging brengt dit forse administratieve- en financiële lastenverzwaringen met zich mee. Zonder volledig te zijn volgen enkele concrete pijnpunten.

De compensatieregeling zoals uitgewerkt in artikel 4 Warmteregeling leidt tot een ‘broekzak-vestzak’ situatie. Als de stookinstallatie van een de Vereniging 20 uur in storing staat, dan is de Vereniging € 95,00 verschuldigd aan iedere verbruiker. De inkomsten van de Vereniging bestaan alleen uit de bijdragen van de leden. De leden betalen dus hun eigen compensatie, of de compensatie voor hun huurder. Dit pijnpunt is erkend door het Ministerie van Economische Zaken.[9]

Op grond van de Warmtewet gelden maximumprijzen die de leverancier in rekening mag brengen bij de verbruiker. Het is denkbaar dat in bepaalde jaren de kostprijs van de warmte de maximumprijs overstijgt. Op grond van de Warmtewet mogen de volledige kosten dan niet doorberekend worden aan de verbruikers. De Vereniging komt dan financieel gezien klem te zitten. Op grond van de statuten zullen de leden een eventueel exploitatietekort toch aan moeten vullen, zodat de maximumprijs alleen theoretische bescherming biedt.

De Vereniging is verplicht om de weg naar een onafhankelijke geschillencommissie open te stellen. De Geschillencommissie Energie & Water te Den Haag is de meest voor de hand liggende organisatie om bij aan te sluiten. Voor de Vereniging zijn hier hoge kosten aan verbonden. De aanmeldingsfee bedraagt € 642,51, de jaarlijkse bijdrage is € 1.210,00 en de behandelingskosten per geschil zijn € 1.200,00.[10] Afhankelijk van de aard van de procedure zal de Vereniging tevens juridische bijstand moeten zoeken.

De verplichting tot het sluiten van leveringsovereenkomsten en de overige administratieve werkzaamheden kosten tijd en geld. De exploitatiekosten van de collectieve warmtevoorziening stijgen met het gevolg dat de kostprijs omhoog gaat. De verbruikers zullen dus duurder uit zijn. De Warmtewet werkt structureel kostenverhogend. De verbruikers worden niet beschermd maar benadeeld. De Warmtewet werkt voor de Vereniging en haar leden contraproductief. Voor de meeste andere coöperatieve verenigingen zal dit niet anders zijn.

Vooromschreven pijnpunten zijn ook van toepassing op VvE’s, zoals blijkt uit pagina 8 en 9 van het eerder verschenen artikel: “De VvE en de Warmtewet: Een ongelukkige combinatie”, maart 2014.

Conflicterende rechtsregels; welke rechtsregel gaat voor

Verplichtingen uit de Warmtewet conflicteren met het verenigings-/coöperatierecht en de statuten. Het verenigings-/coöperatierecht is geregeld in Boek 2 Burgerlijk Wetboek. Het lidmaatschap van de Vereniging vindt zijn grondslag in de eigendom van een grondperceel met daarop een winkelpand in het winkelcentrum.[11] De Vereniging is opgericht om in bepaalde stoffelijke behoeften van de winkeleigenaren te voorzien. Conform de wet is dit omschreven in de statuten van de Vereniging. Het voorzien in collectieve verwarming is één van deze stoffelijke behoeften. De rechtspositie en de verplichtingen van de eigenaren en de Vereniging vloeien daaruit voort. De bijdrageplicht in de gezamenlijke stookkosten is daar een voorbeeld van.

De verwarmingskosten, zoals de gasrekening die de Vereniging aan de gasleverancier moet betalen, komen voor rekening van de gezamenlijke eigenaren/leden. De Warmtewet conflicteert met de regeling voor de interne kostenverdeling in de Vereniging. Die kostenverdeling wordt vervangen door een fictieve, commerciële rechtsverhouding vastgelegd in een wettelijk verplichte leveringsovereenkomst. De Warmtewet conflicteert op dit punt met de artikelen 2:53 lid 1 en 2:27 lid 4 sub c Burgerlijk Wetboek en de daaruit voortvloeiende statutaire bepalingen ter zake kostenverdeling en bijdrageverplichtingen.

Vervolgens is de vraag welke rechtsregels voorgaan. Naar mijn mening moet het uitgangspunt zijn, dat het Verenigingsrecht voorgaat op de Warmtewet. De redenering daarvoor is vrijwel gelijk aan de redenering voor het voorgaan van het appartementsrecht op de Warmtewet.[12] 

Complexe rechtsverhoudingen

Toepassing van de Warmtewet op coöperatieve verenigingen levert een complexe combinatie van rechtsverhoudingen op. Dit is onwenselijk.

De collectieve stookinstallatie is eigendom van de Vereniging. De Vereniging heeft het statutaire doel om in de collectieve behoeften van de winkeleigenaren te voorzien. De leden van de Vereniging zijn dezelfde eigenaren. Het beheer van de stookinstallatie berust bij de Vereniging. De leden van de vereniging zijn beslissingsbevoegd in de ALV. Met de Warmtewet wordt nog een extra rechtsverhouding gecreëerd te weten de Vereniging als leverancier en de eigenaar (of de huurder) als verbruiker. Een winkeleigenaar kan daardoor tegelijkertijd in 3 rechtsposities terecht komen:

  1. eigenaar van een perceel/winkelpand;
  2. lid van de Vereniging;
  3. verbruiker in de zin van de Warmtewet.

De gezamenlijke winkeleigenaren komen in twee rechtsposities terecht:

  1. de Coöperatieve Vereniging van Eigenaars;
  2. de Coöperatieve Vereniging van Eigenaars als leverancier.

De Warmtewet brengt een complexe situatie tot stand. Telkens moet worden beoordeeld in welke hoedanigheid een individu of de gemeenschap handelt en welke rechtsregels van toepassing zijn. Als voorbeeld kan de situatie worden genoemd waarin de gemeenschappelijke stookinstallatie vervangen wordt. Op grond van het verenigings-/coöperatierecht, ligt de verantwoordelijkheid bij de Vereniging, op grond van de Warmtewet ligt de verantwoordelijkheid bij de leverancier. De grondslag en het toetsingskader voor vervanging verschillen van elkaar. Op grond van het verenigings-/coöperatierecht ligt de volledige beslissingsbevoegdheid bij de ALV. Op grond van de Warmtewet moet de leverancier zich baseren op haar verplichtingen uit de leveringsovereenkomst.

Aangekondigde wijzigingen in de Warmtewet

De huidige Warmtewet veroorzaakt veel problemen en knelpunten, met grote weerstand uit alle hoeken van de vastgoedwereld tot gevolg. De per brief[1] van 7 juli 2014 aangekondigde voorgenomen wetswijziging heeft een deel van de weerstand weggenomen. Een van de voorgenomen wijzigingen betreft het uitsluiten van een grote groep VvE’s van de verplichtingen uit de Warmtewet. Onderstaand volgt een citaat uit voornoemde brief met de uitwerking van de argumenten daartoe:

“Toepasselijkheid op VvE’s met een gebouw gebonden installatie

In sommige gevallen is een VvE leverancier van warmte, omdat de VvE een contractuele relatie heeft met de verbruiker voor de levering van warmte. Dit is in het algemeen het geval in een situatie van blokverwarming met een gebouw gebonden installatie die de gezamenlijke eigenaren binnen de VvE in beheer of eigendom hebben. Uit de inventarisatie van knelpunten en vragen blijkt dat de toepasselijkheid van de eisen die aan leveranciers van warmte gesteld worden op grond van de Warmtewet voor dergelijke VvE’s leidt tot problemen. Door de Warmtewet komen er administratieve lasten en verplichtingen te rusten op de VvE die door VvE’s als disproportioneel belastend worden ervaren. Het gaat hierbij met name om het prijsplafond op de warmtetarieven, de verplichte storingsregistratie, de kosten voor het verplichte lidmaatschap van een geschillencommissie en de compensatieregeling in geval van storingen.

Zo dient bijvoorbeeld de warmteleverancier op grond van de Warmtewet een compensatie te betalen wanneer de warmtevoorziening onaangekondigd langer dan 4 uur wordt onderbroken. Dit betekent dat de VvE in haar rol van warmteleverancier een compensatie moet betalen aan de gebruikers, bestaande uit de leden van die VvE, terwijl de leden van de VvE door middel van de door de VvE vastgestelde begroting zelf eerst voor de fondsen dienen te zorgen waaruit de compensatie kan worden betaald. Een ander voorbeeld van een probleem voor een VvE als leverancier is dat op grond van de Warmtewet de maximumprijs door de VvE in rekening gebracht mag worden bij de verbruiker. In de situatie dat de kostprijs van de warmte de maximumprijs overstijgt, mogen de volledige kosten door de VvE als leverancier niet doorberekend worden aan de verbruikers. De VvE kan een deel van de kosten niet als warmtekosten doorbelasten aan de verbruikers, terwijl de appartementseigenaren de plicht hebben om een exploitatietekort van de VvE aan te zuiveren. In deze situatie zijn de leden van de VvE tegelijkertijd verbruiker en leverancier.

Naar mijn oordeel is de verhouding die bestaat tussen een VvE als warmteleverancier en appartementseigenaren een fundamenteel andere dan de verhouding tussen overige warmteleveranciers en afnemers. Indien de warmtetarieven de kosten van de warmtevoorziening niet dekken, betalen de appartementseigenaren het verschil immers alsnog zelf via de bijdrage aan de VvE. Dit geldt ook, zoals hiervoor vermeld, voor compensatie in het geval van storingen. Daarbij speelt bovendien een belangrijke rol dat een appartementseigenaar zelf het stemrecht heeft in de VvE. Hierdoor is de verbruiker niet te kwalificeren als een gebonden gebruiker. De bedoeling van de Warmtewet is om gebonden gebruikers te beschermen, niet om mensen te beschermen tegen zichzelf. Ik ben dan ook voornemens de wet op dit punt aan te passen en VvE’s met gebouw gebonden installaties uit te zonderen van verplichtingen voor een leverancier die volgen uit de Warmtewet.

De bovengenoemde argumenten om VvE’s uit te zonderen van de verplichtingen uit de Warmtewet zijn ook van toepassing op coöperatieve verenigingen. Gezien de eerdere toelichting in dit artikel kan de term ‘VvE’ in bovenstaand citaat op alle plaatsen worden vervangen door de term coöperatieve (flatexploitatie)vereniging.

De uit de brief geciteerde onevenredig belastend ervaren administratieve lasten en verplichtingen komen immers ook onverkort op de coöperatieve verenigingen te rusten. Compensaties moeten eerst door de leden worden opgebracht en daarna weer aan de leden worden uitgekeerd. Een prijsplafond werkt niet, omdat de leden een eventueel exploitatietekort van de coöperatieve vereniging moeten aanvullen. Bovendien zijn de leden niet te kwalificeren als gebonden verbruiker, omdat de leden stemrecht en inspraak hebben ter zake de exploitatie van de stookinstallatie. De leden hoeven niet tegen zichzelf te worden beschermd, temeer omdat coöperatieve (flatexploitatie)verenigingen de verwarmingskosten tegen kostprijs doorberekenen aan de leden. De rechtsverhouding tussen de coöperatieve vereniging en haar leden verschilt derhalve in belangrijke mate van de rechtsverhouding tussen een commerciële warmteleverancier en een gebonden verbruiker.

Reikwijdte en gevolgen van de EED-Richtlijn

Als coöperatieve verenigingen met een collectieve stookinstallatie niet onder het regime van de Warmtewet vallen, dan zullen zij (zeer waarschijnlijk) nog wel onder het toepassingsbereik van de EED-Richtlijn vallen. Een van de centrale gedachten is, dat energieverbruikers minder energie gaan gebruiken als zij inzicht hebben in het eigen verbruik en ook daadwerkelijk het eigen verbruik moeten betalen. De richtlijn schrijft daarom voor dat iedere eenheid (woning/gebruiksruimte) individueel bemeterd moet worden en daarnaast worden voorschriften gegeven over facturering en informatieverschaffing aan verbruikers. Naar ons standpunt worden de leden/verbruikers hiermee voldoende beschermd. Het eigen verbruik wordt gemeten en gefactureerd, het eigen verbruik wordt tegen kostprijs in rekening gebracht en de leden hebben zelf inspraak en stemrecht ter zake de exploitatie van de installatie.

In de kern zijn alle overige verplichtingen uit de Warmtewet feitelijk onnodig en lastenverzwarend. 

Conclusie

Het Ministerie van Economische Zaken heeft knelpunten geconstateerd bij toepassing van de Warmtewet op VvE’s. Op grond daarvan is op 7 juli 2014 een beoogde wetswijziging aangekondigd. De oplossing wordt terecht gezocht in het toepassingsbereik van de Warmtewet op VvE’s. Coöperatieve verenigingen worden in voornoemde brief niet genoemd als groep ten behoeve waarvan de beoogde wetswijziging wordt ontworpen. Ten onrechte, want de rechtsverhoudingen binnen beide typen verenigingen zijn in essentie gelijk en de knelpunten zijn hetzelfde.

De Warmtewet heeft (net als bij VvE’s) aantoonbaar negatieve gevolgen voor coöperatieve verenigingen. Het administratieve takenpakket wordt fors uitgebreid en de kosten lopen op. De Warmtewet werkt contraproductief, de verbruikers worden niet beschermd maar juist benadeeld.

Daarnaast is de Warmtewet geschreven vanuit het oogpunt van consumentenbescherming. Binnen de Vereniging bestaan geen commerciële verhoudingen (de Vereniging heeft geen winstoogmerk) en bovendien hebben de eigenaren/leden het zelf voor het zeggen. Ook zijn de leden/eigenaren geen consument. De essentie van de Warmtewet strookt dus niet met de feitelijke en de juridische verhoudingen binnen de Vereniging en de systematiek van het verenigingsrecht. Er is sprake van rechtsregels van gelijke rang die direct met elkaar in conflict zijn, met de conclusie dat het Verenigingsrecht voorgaat op de Warmtewet. Tot slot veroorzaakt de Warmtewet een complex geheel van rechtsverhoudingen, rechten en verplichtingen, als gevolg waarvan op meer punten rechtsregels zullen conflicteren en als gevolg waarvan veel onduidelijkheden en geschillen zijn te verwachten.

Samengevat zijn de redenen van het Ministerie van Economische Zaken om VvE’s grotendeels uit te sluiten van de Warmtewet ook van toepassing op coöperatieve verenigingen. Coöperatieve verenigingen dienen daarom naar onze overtuiging eveneens uitgesloten te worden van de verplichtingen uit de Warmtewet. Dit geldt in het bijzonder voor de vergunningsplicht als bedoeld in artikel 9 van de Warmtewet.

Ons standpunt hebben wij beargumenteerd betoogd bij het Ministerie van Economische Zaken. Naar aanleiding daarvan is de positie van de coöperatieve vereniging erkend als knelpunt, dat meegenomen wordt in het lopende wijzigingstraject van de Warmtewet. Een positieve ontwikkeling, die wij met belangstelling volgen en waarover wij u zullen blijven informeren.

[1] VvE’s zoals bedoeld in artikel 5:124 Burgerlijk Wetboek.

[2] Artikel 2:53 lid 1 BW

[3] Asser/Van der Grinten & Maeijer 2-II 1997/381a

[4] Rensen, T&C Burgerlijk Wetboek, artikel 53 BW, aant. 2

[5] Asser/Van der Grinten & Maeijer 2-II 1997/392

[6] Zie artikel 5:126 BW, artikel 42 van Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 2006, artikel 30 van Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten 1992, etc.

[7] Zie pagina 2 en 3 van het artikel: “De VvE en de Warmtewet: Een ongelukkige combinatie”, maart 2014, www.rijssenbeek.nl

[8] Onder eigenaar wordt in dit kader tevens verstaan een persoon met een zakelijk genotsrecht zoals erfpacht

[9] Zie hiervoor de brief van 7 juli 2014 van het Ministerie van Economische zaken aan de Tweede Kamer inzake de Warmtewet.

[10] Prijspeil 2013

[11] Het lidmaatschap van coöperatieve verenigingen met een collectieve stookinstallatie is vaak ook gekoppeld aan het exclusieve gebruiksrecht van een wooneenheid in een flatexploitatievereniging. Daarop zijn de in deze paragraaf omschreven wettelijke regels natuurlijk ook van toepassing.

[12] Zie pagina 7 en 8 van het artikel: “De VvE en de Warmtewet: Een ongelukkige combinatie”, maart 2014, www.rijssenbeek.nl

[13] Brief van Minister Kamp aan de Tweede Kamer, d.d. 7 juli 2014

Lees ook

De Energiebespaarlening

Sinds 8 juni 2015 heeft de Energiebespaarlening er een zusje bij: De VvE Energiebespaarlening. Hiermee kunnen VvE’s een lening afsluiten voor het treffen van energ...

Lees volledig bericht