Eigenaren van appartementsrechten weten in de regel wel, dat zij aan de Vereniging van Eigenaars voorschotbijdragen moeten betalen. Niet altijd duidelijk is, waarom dat zo is. De praktijk leert bovendien, dat de incasso van die bijdragen niet altijd gemakkelijk is. Hoe dient de Vereniging daarmee om te gaan? En welk risico loopt de Vereniging?
Juridisch kader
Uitgangspunt is, dat het appartementengebouw in gezamenlijke eigendom toebehoort aan de gezamenlijke appartementseigenaars. De aandelen zijn gelijk, tenzij in de akte van splitsing een andere verhouding is bepaald.
Voor dat (onverdeeld) aandeel zijn de eigenaars dus eigenaar van het gebouw en de grond bij het gebouw. Artikel 5:113 lid 2 BW voegt toe, dat de eigenaars in de schulden en kosten van het beheer en onderhoud van het gebouw met een gelijk deel bijdragen, tenzij daarvoor bij het splitsingsreglement een andere verhouding is bepaald. Deze verhouding kan dus een andere zijn dan de verhouding van de aandelen in het gebouw. Anders gezegd: een groter c.q. kleiner aandeel in het gebouw betekent niet altijd een grotere c.q. kleinere bijdrage in de schulden en kosten van het gebouw. Het blijft dus zaak in het toepasselijke splitsingsreglement per geval te bekijken, welke verdeelsleutel ten aanzien van deze schulden en kosten dient te worden gehanteerd.
De Modelreglementen bij Splitsing
In de Modelreglementen bij Splitsing 1973, 1983, 1992 en 2006 is vervolgens een uitgebreide regeling terug te vinden, hoe de door de eigenaars te betalen bijdragen moeten worden vastgesteld en hoe die vervolgens door de eigenaars moeten worden betaald. Bij de eerste vraag moet onderscheid worden gemaakt tussen voorschotbijdragen die bij de jaarlijkse begroting worden bepaald, definitieve bijdragen, die jaarlijks bij de exploitatierekening c.q. de jaarrekening worden vastgesteld, en op de derde plaats de bijzondere bijdragen, die verschuldigd kunnen worden naar aanleiding van besluiten van de vergadering van eigenaars tot het doen van buiten het gewone geprognotiseerde vallende onderhoud, zoals bijvoorbeeld groot onderhoud, verbouwing, het aanbrengen van nieuwe installaties en/of het wegbreken van bestaande installaties. Bijzondere bijdragen dus als bedoeld in de artikelen 37 lid 7 MR1973, 38 lid 6 MR1983, 38 lid 7 MR1992 en 52 lid 7 MR2006. In beginsel is de in het kadaster ingeschreven eigenaar aansprakelijk voor de betaling van al deze bijdragen, die verschuldigd zijn als gevolg van besluiten van de vergadering van eigenaars die tot stand zijn gekomen in het tijdvak, gedurende welke hij/zij eigenaar was. Het moment van besluitvorming door de vergadering van eigenaars brengt dus aansprakelijkheid voor die eigenaar met zich mee. Gebruikt de eigenaar het privé-gedeelte niet zelf maar heeft hij dit aan een derde verhuurd, dan kan het bestuur daarnaast te allen tijde verlangen, dat de huurder zich jegens de VvE als borg verbindt voor de eigenaar, hetgeen tot gevolg heeft dat deze bij insolventie van de eigenaar tot het beloop van de huurprijs de schulden en kosten van de eigenaar moet voldoen; zie daarvoor artikel 21 lid 1 MR1973, 25 lid 1 MR1983 en 1992 en 36 lid 1 MR 2006.
Voor de wijze van betaling van de gewone voorschotbijdragen geldt voorts het volgende:
1973: maandelijks, en voorts te verhogen met de in het Huishoudelijk Reglement bepaalde rente met ingang van 8 dagen na de vervaltermijn;
1983: maandelijks 1/12-gedeelte, te vermeerderen met de wettelijke rente verhoogd met 2 punten (met een minimum van € 4,54) met ingang van 14 dagen na de vervaltermijn;
1992: maandelijks 1/12-gedeelte, te vermeerderen met de wettelijke rente verhoogd met 2 punten (met een minimum van € 4,54) met ingang van 14 dagen na de vervaltermijn; tevens te vermeerderen met in en buiten rechte gemaakte kosten;
2006: maandelijks bij vooruitbetaling 1/12-gedeelte, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (met een minimum van € 10,00) en te vermeerderen met de in en buiten rechte gemaakte kosten; verrekening en/of opschorting is uitgesloten.
In het geval van wanbetaling is het dus altijd belangrijk in het splitsingsreglement na te kijken, welke rente en welke kosten eventueel bij die debiteur in rekening kunnen worden gebracht.
Incassotraject I
Op de voet van artikel 5:131 lid 3 BW en overigens ook overeenkomstig de regelgeving van de Modelreglementen bij Splitsing beheert het bestuur de middelen van de VvE en draagt het zorg voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de vergadering van eigenaars. Dat betekent, dat het bestuur, al dan niet daarin bijgestaan door een professionele beheerder, toeziet op het op tijd betalen van de bijdragen en zonodig herinneringen/aanmaningen verzendt. Goede concepten van een betalingsherinneringsbrief en van een eerste en tweede aanmaningsbrief zijn terug te vinden als bijlagen 11, 12 en 13 in het “Handboek voor de Vereniging van Eigenaren” van VvE Belang. Overigens is het verzenden van één betalingsherinneringsbrief en één aanmaningsbrief voldoende. Indien dus ondanks de aanmaning betaling achterwege blijft, kan het vervolgtraject worden ingezet.
Incassotraject II
Om achterstanden in de betaling van de bijdragen niet te laten oplopen is het belangrijk, dat bij voortdurende wanbetaling de vordering tijdig uit handen wordt gegeven. Voor zover het bestuur daarbij vrees voor hoge (incasso)kosten zou hebben, zal blijken, dat die vrees onterecht is: de ervaring van Rijssenbeek Advocaten leert, dat slechts in 1,5% van de gevallen de Vereniging rekening moet houden met een gedeeltelijke afboeking van de vordering en een betaling van enkele kosten.
In ieder geval zal het incassobureau – de afdeling incasso van Rijssenbeek Advocaten – na ontvangst van een dossier steeds de debiteur nogmaals, dat wil zeggen voor de tweede of derde maal aanmanen om de bijdragen aan de VvE te betalen; de vordering wordt dan verhoogd met de overeengekomen rente en de buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het tarievenstelsel van de rechtbank, sector kanton.
Indien ook na deze aanmaning niet wordt betaald, blijft slechts de gerechtelijke procedure over. Het bestuur kan daartoe evenwel niet zelfstandig een beslissing nemen en behoeft daarvoor de machtiging van de vergadering van eigenaars. Veel bestuurders en professionele beheerders zorgen er in dit kader voor, dat er een doorlopende machtiging voor incassoprocedures aanwezig is, opdat niet steeds weer de vergadering van eigenaars behoeft te worden geraadpleegd. Rijssenbeek Advocaten adviseert het volgende besluit:
“De vergadering van eigenaars machtigt het bestuur/de bestuurder om na verzending van twee vergeefse herinneringsbrieven/aanmaningen de vorderingen uit hoofde van niet betaalde (voorschot-)bijdragen ter incasso aan een door het bestuur daartoe aan te wijzen incassobureau over te dragen en die buitengerechtelijke en gerechtelijke stappen ter incasso van die vorderingen te zetten, die het bestuur/de bestuurder naar zijn oordeel nodig acht, voorts om namens de Vereniging van Eigenaars in rechte te verschijnen en tenslotte al datgene te doen, wat rechtens noodzakelijk is, waaronder het verstrekken van inlichtingen en het beproeven en het zonodig tot stand brengen van een minnelijke regeling”.
Geadviseerd wordt tenminste éénmaal per drie jaar dit vergaderbesluit te (laten) nemen. Nu in het Modelreglement bij Splitsing 2006 in artikel 53 lid 5 is opgenomen, dat het bestuur geen machtiging voor het voeren van incassoprocedures behoeft, is dit vergaderbesluit in het geval, waar dit Modelreglement van toepassing is, overigens niet meer nodig.
De kantonprocedure
Nu de meeste te betalen bijdragen een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaan, worden de incassoprocedures in de regel bij de rechtbank, sector kanton aangebracht. Tegen dat licht beperkt dit artikel zich tot de kantonprocedure.
De procedure wordt ingeleid middels een dagvaarding. Deze dagvaarding wordt in persoon of aan de wettige woonplaats door de deurwaarder uitgebracht (kosten: € 85,00). Slechts in het geval de debiteur geen wettige of bekende woonplaats heeft, zal de dagvaarding openbaar moeten worden uitgebracht, dat wil zeggen via publicatie in de krant (kosten: € 200,00 à € 300,00).
In het geval de debiteur ook na dagvaarding niet betaalt, zal de dagvaarding bij de rechtbank, sector kanton worden ingeschreven; daarvoor zijn griffierechten verschuldigd, variërend van € 59,00 tot € 196,00.
Juist omdat de grondslag voor (de hoogte van) de bijdragen in de wet, het splitsingsreglement en de vergaderbesluiten ten aanzien van de begrotingen en jaarrekeningen zijn vastgelegd (tegen de vaststelling waarvan in een afzonderlijke procedure bezwaar kan worden gemaakt), komt daadwerkelijk en inhoudelijk verweer in dit soort incassoprocedures niet zoveel voor. In artikel 11 lid 3 van het Modelreglement bij Splitsing 2006 is zelfs neergelegd, dat de betaling van de verschuldigde bijdragen niet kan worden verrekend of opgeschort in verband met een (vermeende) vordering op de VvE of de gezamenlijke eigenaars. Maar geldt dat ook voor zaken, waar dat (nieuwe) MR 2006 niet van toepassing is?
Het verweer (in rechte) en het vonnis
Een veel gehoord verweer van niet-betalende leden is gebaseerd op het standpunt, dat bijvoorbeeld geen dan wel onvoldoende onderhoud aan het appartementencomplex is of wordt gepleegd, installaties in het complex onvoldoende functioneren, de energiekosten van het complex onnodig hoog zijn, klachten door het bestuur en/of de beheerder niet worden beantwoord, schoonmaakwerkzaamheden niet goed worden uitgevoerd, onvoldoende Vergaderingen van Eigenaars worden gehouden, het bestuur of de beheerder wanpresteert, etc. Het verweer vervolgt dan met de conclusie, dat in afwachting van een genoegzame actie van de kant van de Vergadering van Eigenaars, de bestuurder en/of de beheerder de betaling van de bijdragen kan opschorten. Tot enkele jaren geleden kwam het voor, dat kantonrechters van oordeel waren, dat, waar voldoende de problemen waren aangekaart maar niet waren opgelost, aangenomen moest worden, dat de betreffende debiteur een opeisbaar vorderingsrecht jegens de Vereniging had en zich dientengevolge ook op opschorting van de betalingsverplichting kon beroepen. Laatstelijk oordeelde de kantonrechter te Eindhoven in maart 2003 nog op deze wijze. Sedertdien is er evenwel hogere rechtspraak van rechtbanken en gerechtshoven, waaruit blijkt, dat voormeld standpunt niet deugt: het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch overwoog in oktober 2004:
“De klachten van X hebben klaarblijkelijk betrekking op door hem gestelde gebreken als gevolg van onvoldoende onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten van het appartementsgebouw. Voor dat geval bevat artikel 5:121 BW een regeling op grond waarvan een appartementseigenaar zonodig via de rechter kan afdwingen dat door hem gewenst onderhoud wordt uitgevoerd; daarmee kan de rechter zelfs tevens bepalen hoe de kosten van dat onderhoud over de appartementseigenaren en de Vereniging van Eigenaars moeten worden verdeeld. Met die specifieke – en exclusieve – regeling verdraagt zich niet dat X zijn betalingsverplichtingen opschort, terwijl hij deze door de wet aangegeven weg niet heeft bewandeld. Daar doet niet aan af, dat X klaarblijkelijk herhaaldelijk bij het bestuur heeft geklaagd en mogelijk het bestuur daar onvoldoende op heeft gereageerd”.
Gezien deze inmiddels vaste rechtspraak dient het er dus voor te worden gehouden, dat ook vóór 2006 de niet-betalende eigenaar geen opschortingsrecht met betrekking tot de betaling van zijn bijdragen heeft.
Indien overigens verweer wordt gevoerd, zal dat mondeling of schriftelijk zijn, waarna de kantonrechter in veel gevallen een mondelinge behandeling van de zaak zal gelasten, tijdens welke beide partijen hun standpunten nog nader kunnen toelichten. Daarna zal de kantonrechter vonnis wijzen. Indien de procedure strak wordt geagendeerd, behoeft met een dergelijke procedure niet langer dan drie à vier maanden te zijn gemoeid.
Na ontvangst van het vonnis (99% van de ingestelde vorderingen wordt door de kantonrechter toegewezen) is het gebruikelijk, dat het vonnis naar de debiteur wordt verzonden, zodat deze de gelegenheid heeft om binnen een korte tijd in der minne aan de inhoud van het vonnis te voldoen en alsnog de bijdragen aan de Vereniging te betalen.
Jarenlange ervaring van Rijssenbeek Advocaten leert, dat 75% van de incassozaken buiten rechte wordt geïnd, dus vóór het aanhangig maken van een gerechtelijke procedure. Dit percentage stijgt tot 85%, zodra de kantonrechter vonnis heeft gewezen. In 15% van de gevallen blijven er dus executieproblemen, veelal veroorzaakt door de omstandigheid, dat de debiteur niet kàn betalen.
De executie van het vonnis
Indien de debiteur ook na afgifte van het vonnis blijft weigeren de bijdragen te betalen, zal het vonnis door de deurwaarder aan die debiteur moeten worden betekend, dat wil zeggen gerechtelijk worden uitgereikt. De deurwaarder zal dan tevens een laatste bevel tot betaling binnen twee dagen doen. Indien de debiteur ook na deze betekening blijft weigeren zijn verplichtingen na te komen, rest de Vereniging niets anders dan executiemaatregelen te nemen. De Vereniging heeft dan de keus uit:
In overleg met de Vereniging kiest Rijssenbeek Advocaten dan ook in praktisch alle gevallen voor het beslag op het appartementsrecht en worden de eerste twee genoemde beslagsoorten voorlopig in de ijskast gestald. Reeds binnen een termijn van 4 dagen na deze beslaglegging zal de deurwaarder in opdracht van de Vereniging het gelegde beslag aan de hypotheekhouders doen betekenen. De eerste hypotheekhouder is dan gerechtigd om binnen 14 dagen aan de Vereniging schriftelijk kenbaar te maken, dat hijzelf de executie wenst voort te zetten; artikel 509 lid 3 Rv voegt weliswaar toe, dat in het geval die hypotheekhouder geen actie onderneemt, de Vereniging in dat geval de executie mag voortzetten, doch de rechtspraak leert, dat de hypotheekhouder bevoegd blijft de executie over te nemen, zolang niet daadwerkelijk door de Vereniging een executienotaris is aangewezen, die het appartementsrecht openbaar zal verkopen. Om geen vergeefse kosten te maken, komt het er in de praktijk op neer, dat de eerste hypotheekhouder niet 14 dagen maar 4 tot 6 weken de tijd krijgt om zich definitief uit te laten.
Niet in alle gevallen heeft de hypotheekhouder er belang bij, dat het appartementsrecht wordt geveild; in dat geval brengt het appartementsrecht immers mogelijk minder op dan bij een gewone verkoop. hypotheekhouders zijn dus geneigd om vervolgens de executie te traineren; in dat geval biedt artikel 545 Rv uitkomst: de Vereniging kan door middel van een eenvoudige en snelle procedure de kort-gedingrechter vragen een ultieme termijn vast te stellen, waarbinnen die hypotheekhouder tot veiling moet overgaan. De praktijk leert, dat de hypotheekhouders (lees: de banken) in het geval van een dergelijke spoedprocedure alsnog en zeer snel reageren. Mocht ook dan nog evenwel de termijn worden overschreden, dan heeft de Vereniging de bevoegdheid om de hypotheekhouder te passeren en zelf de executie c.q. de veiling ter hand te nemen. De kosten van een dergelijke veiling zijn weliswaar hoog, doch worden altijd vergoed uit de bruto-opbrengst van de veiling. De Vereniging loopt dus geen risico. Het voordeel van een veiling voor de Vereniging is er bovendien in gelegen, dat enerzijds de Vereniging een nieuw lid tegemoet zal kunnen zien (die wèl de bijdragen betaalt) en anderzijds dat de bijdragen over het lopende en voorgaande boekjaar op haar bankrekening worden bijgeschreven; zie daarover hieronder nader.
De ervaring van Rijssenbeek Advocaten leert, dat hooguit in 1,5% van alle incassozaken voor Verenigingen van Eigenaars een veiling niet voldoende opbrengt om het geleden verlies te dekken; altijd beperkt het verlies zich dan tot zeer oude bijdragen en enkele gerechtelijke kosten.
Perikelen bij overdracht
In het geval van een overdracht van een appartementsrecht heeft de wetgever gemeend de positie van de overige appartementseigenaren te moeten versterken, met name indien de verkoper de bijdragen aan de Vereniging niet betaalt. Overeenkomstig artikel 5:122 lid 3 BW zijn daarom de koper/verkrijger en de vroegere appartementseigenaar in het geval van een overdracht van een appartementsrecht hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde bijdragen die in het lopende of het voorafgaande boekjaar opeisbaar zijn geworden of nog zullen worden. Hoofdregel is dus: hoofdelijke aansprakelijkheid tot maximaal twee boekjaren. Artikel 5:122 lid 4 BW maakt het mogelijk, dat in het (model-)splitsingsreglement afwijkende regelingen worden getroffen met betrekking tot bijdragen, waar de vroegere eigenaar of alleen de verkrijger/koper aansprakelijk voor is, alsmede met betrekking tot bijdragen, die na datum overdracht opeisbaar worden maar waarvoor slechts de vroegere appartementseigenaar en niet de verkrijger/koper is gebonden. Het is dus belangrijk om in het (model-)splitsingsreglement na te gaan, of er afwijkende regelingen in het specifieke geval van toepassing zijn.
De Modelsplitsingsreglementen 1973, 1983, 1992 en 2006 kennen allen afwijkende regelingen als in artikel 5:122 lid 4 BW bedoeld; zie daarvoor de artikelen 25 lid 3 en 4 MR 1973, artikel 28 lid 3 en 4 MR 1983 en MR 1992 en artikel 40 lid 4 en 5 MR 2006. In lid 3 van die respectieve artikelen is geregeld, dat alleen de vroegere eigenaar aansprakelijk is voor de extra voorschotbijdragen ten gevolge van buiten het gewone onderhoud vallende uitgaven, zoals bijvoorbeeld groot onderhoud, renovatie etc., en voor de definitieve bijdragen, die verschuldigd zijn als gevolg van besluiten van de Vergadering die tot stand zijn gekomen in het tijdvak, gedurende welke hij eigenaar was. Indien er dus een vergaderbesluit dateert van vóór datum overdracht met betrekking tot het heffen van een dergelijke extra bijdrage c.q het heffen van een definitieve bijdrage daaromtrent, terwijl die bijdragen eerst ná datum overdracht opeisbaar worden, is alléén de vroegere eigenaar aansprakelijk. De verkrijger/koper hoeft daar dus dan niet aan mee te betalen.
De uitzondering van lid 4 van die respectieve artikelen is van veel minder belang: uitsluitend de verkrijger/koper is aansprakelijk voor de assurantiepremies en het loon van de administratieve beheerder, voor zover die premie of dat loon opeisbaar is geworden ná de datum van overdracht.
Het vorenstaande impliceert voorts, dat aanzuivering van tekorten over een reeds verstreken boekjaar – in feite gelijk te stellen aan vaststelling van de definitieve bijdragen over het verstreken boekjaar – door middel van besluitvorming ná datum overdracht onder de hoofdregel valt: de vroegere eigenaar en de koper zijn ten aanzien daarvan hoofdelijk aansprakelijk.
Maar wat te doen met een besluit van de Vergadering ná datum overdracht tot verhoging van de voorschotbijdragen over het lopende boekjaar? Die zijn uiteraard alleen voor rekening van de koper. Ook als dat met terugwerkende kracht is, bijvoorbeeld tot 1 januari van dat jaar en dus met betrekking tot de periode vanaf 1 januari tot de datum van overdracht? Verdedigbaar is, dat het de koper is, die tijdens de bewuste Vergadering van Eigenaars aanwezig is geweest of heeft kunnen zijn en dat deze dus ook alléén de voorschotbijdragen tot de datum van overdracht moet betalen. Maar dat is niet zo. Ook dan is de hoofdregel van toepassing: ten aanzien van deze voorschotbijdragen tot de datum van overdracht zijn verkoper en koper eveneens beiden hoofdelijk aansprakelijk.
Artikel 40 lid 4 MR 2006 wijkt voorts wat tekst betreft iets af van de tekst van de wet en de tekst van de voorgaande Modelsplitsingsreglementen: niet alleen wordt in dat artikel gesproken over de bijdragen in het lopende of voorgaande boekjaar maar daaraan is nu toegevoegd: “voorafgaande aan de overdracht”. Ogenschijnlijk lijkt het erop, dat hier wordt bedoeld, dat de verkoper slechts aansprakelijk kan zijn voor zover het de gevolgen van besluiten betreft die vóór datum overdracht zijn genomen. Nu een dergelijke lezing evenwel direct in strijd komt met artikel 5:122 lid 3 BW moet het er voor worden gehouden, dat die lezing onjuist is. Het MR 2006 mag immers geen inbreuk maken op de wet. Een en ander impliceert dus, dat ook artikel 40 lid 4 MR 2006 moet worden uitgelegd gelijk aan de inhoud van artikel 5:122 lid 3 BW.
Van belang is voorts het nieuwe lid 5 van artikel 5:122 BW, waarin is geregeld, dat de notaris aan de akte van overdracht een verklaring moet hechten, waaruit blijkt welk bedrag de vroegere eigenaar op dat moment, dat wil zeggen per de datum van de overdracht bij de Vereniging van Eigenaars debet staat. Dat nieuwe artikel voegt bovendien toe, dat de verkrijger/koper niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag dat uit de opgave blijkt. Als het bestuur een te lage opgave of zelfs geen opgave doet, blijft de Vereniging dus mogelijk met een niet-verhaalbare achterstand achter.
Indien overigens de notaris het bestuur van de Vereniging niet informeert en bij haar geen opgave vraagt en/of daarvoor niet voldoende moeite doet, blijft de hoofdregel van de hoofdelijke aansprakelijkheid onverkort van toepassing. Wèl zal de koper in dat geval die onjuist handelende notaris voor zijn financiële schade kunnen aanspreken. Van belang is, dat de verklaring van artikel 5:122 lid 5 BW niet altijd impliceert, dat de koper daarna niet meer voor oude bijdragen door de Vereniging kan worden aangesproken. Bij fouten van de notaris maar ook in het geval van besluitvorming ná datum overdracht kan de koper toch aansprakelijk zijn voor de bijdragen, die niet ter gelegenheid van de overdracht ten laste van de verkoper zijn verrekend.
Conclusie:
Voor elke Vereniging van Eigenaars is een goed en strak debiteurenbeleid noodzakelijk; in dat geval behoeft de Vereniging van Eigenaars geen voorzieningen voor oninbare vorderingen in de balans op te nemen. In het geval de Vereniging een zogenaamde Overeenkomst Juridische Dienstverlening met Rijssenbeek Advocaten heeft gesloten, behoeft de Vereniging zelfs geen kosten van rechtsbijstand, gerechtskosten, executiekosten etc. te begroten.
Voor nadere informatie over dit onderwerp: mr. Roy Besselink.