Op 13 juni 2014 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de wijze waarop artikel 6:96 lid 6 BW (Wet Incasso Kosten) moet worden toegepast. Dit naar aanleiding van de door een kantonrechter aan de Hoge Raad voorgelegde prejudiciële vraag: “Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?”
Deze vraag houdt verband met de op 1 juli 2012 in werking getreden nieuwe Wet Incasso Kosten en het Besluit vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten. In dit Besluit is opgenomen op welke wijze met de nieuwe Wet Incasso Kosten dient te worden omgegaan en met dit Besluit hebben de landelijke organisatie van (kanton)rechters en gerechtshoven ingestemd. Dit Besluit is vergelijkbaar met Rapport Voorwerk II en dat zou erop neerkomen dat eerst aanspraak gemaakt zou kunnen worden op vergoeding van de buitenrechtelijke incassokosten indien voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets. Kortweg betekent dit dat de werkzaamheden die zijn verricht ter inning van een vordering, aanspraak op de incassokosten moeten rechtvaardigen en ook dat die werkzaamheden in verhouding moeten zijn met de hoogte van de gevorderde incassokosten.
De nieuwe wet incassokosten regelt dat na het versturen van een veertiendagenbrief aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van de in die brief genoemde incassokosten. De hoogte van de incassokosten is afhankelijk van de hoogte van de gevorderde hoofdsom. De vraag is nu echter of er na het versturen van de veertiendagenbrief nog meer incassohandelingen moeten worden verricht om aanspraak op de kosten te kunnen maken. De Hoge Raad meent van niet. De Hoge Raad oordeelt dat: “art. 6:96 lid 6 BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien de schuldeiser in redelijkheid tot het verrichten van incassohandelingen is overgegaan en de daarin genoemde veertiendagenbrief aan de consument-schuldenaar heeft gestuurd, bij uitblijven van de betaling binnen de termijn van veertien dagen de in het Besluit genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen door de consument-schuldenaar verschuldigd wordt, zonder dat de schuldeiser gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten”.
Let wel op: alvorens tot het versturen van de veertiendagenbrief over te gaan, dient de schuldenaar in verzuim te zijn.
Heeft u vragen naar aanleiding van het bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met mr. E. van Riet.