Recentelijk heeft de Rechtbank Amsterdam zich in een (bestuursrechtelijke) procedure uitgelaten over de vraag of een omgevingsvergunning voor een dakterras op een appartementengebouw geweigerd had moeten worden.
In die procedure stellen de appartementseigenaars zich op het standpunt dat degene aan wie de vergunning is verleend geen belanghebbende is bij zijn aanvraag, omdat aannemelijk is dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Er zou sprake zijn van een zogenaamde ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’, omdat:
De rechtbank oordeelt dat hier geen sprake van is. De appartementseigenaars kunnen namelijk vervangende toestemming vragen aan de civiele (kanton)rechter en het is aan deze rechter – en dus niet aan de bestuursrechter – om te beoordelen of die toestemming kan worden verleend.
Ook geeft de rechtbank aan dat artikel 2.10 Wabo geen ruimte biedt om een aanvraag af te wijzen als de aanvrager (nog) geen toestemming van de VvE of de civiele rechter heeft. Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moét worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van de betreffende weigeringsgronden en moét worden verleend als er geen strijd is met deze weigeringsgronden.
Deze uitspraak laat nog maar eens zien dat de uitkomst van het publiekrechtelijk traject enerzijds en het privaatrechtelijk traject anderzijds, die soms beiden bij een voorgenomen verbouwing doorlopen moeten worden, kan verschillen. Zie ook een uitspraak in @Rijssenbeek d.d. 1 augustus 2017, waarin een instemming van de Commissie Welstand niet tot gevolg had dat de VvE ook haar toestemming diende te verlenen.
Heeft u vragen naar aanleiding van het bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met mr. Lara Hesseling (notarieel jurist).